Nieuws over nieuwe roman

Nieuws

Hier is nieuwsbrief nummer vier. Ik dacht een strak schema van een maandelijkse nieuwsbrief aan te moeten houden, maar dat is niet gelukt, zoals je hebt gemerkt. Als je tussentijds vragen hebt, laat het weten. Voor de nieuwsbrief hou ik het op een voorspelbaar onregelmatig schema; hij komt altijd binnenkort.

De voortgang

Wanneer ben je precies in de afrondende fase? Ik pas nog veel aan. Geen grote dingen meer, maar wel belangrijke keuzes: begin ik met dit of met dat hoofdstuk? Wil ik dat lezers zich afvragen hoe het allemaal zo heeft kunnen gebeuren of vind ik het mooier als lezers gaandeweg ontdekken wat er gebeurt? Met dat soort van vragen speel ik nog. En of ik de tijd in alle gevallen goed heb. En het perspectief? Natuurlijk wil ik het graag afronden, maar deze fase is ook te leuk. Ondertussen een gesprekje met een uitgever hier en daar. Dus heb ik vragen over zelf of samen doen. De komende maanden zal het allemaal duidelijk worden. Ik laat het jullie weten.

De flaptekst (concept)

Deik (Michiel van Dijk) houdt van het donker, omdat iedereen in het licht zijn mismaakte gezicht kan zien en niemand naar hem luistert. In schrijverschap, liefde, vriendschap en vaderschap probeert hij zijn identiteit te vinden, maar hij ervaart steeds verraad en jaloezie. Als alles grondig mislukt, moet hij zijn demonen in de vuile bek kijken en zichzelf eindelijk uitvinden.

Voorpublicatie

De kunst was om de kou buiten je te houden. Mensen zeggen dat je je tegen warmte niet kan beschermen, maar tegen kou wel. Die mensen hebben het nog nooit koud gehad. Vroeger, voordat alles gebeurde, dacht ik dat ook. Ik dacht van alles voor het gebeurde. Daarna dacht ik niet veel meer. Het enige punt van belang was de kou buiten me te houden. Het belangrijkste waren mijn benen en mijn hoofd. Ik kon niet zonder mijn muts, ik droeg hem dag en nacht. Slapen zonder schoenen lukte me niet. De broek over mijn broek was nodig. Mijn papieren zaten in de zakken van mijn onderste broek. Mijn neus was standaard koud. Ik snoot hem vaak. Mijn neus moest droog zijn, want snot bevroor en koelde mijn hoofd van binnenuit. Een koude neus kreeg ik slecht warm, dat was gevaarlijk. Soms nam ik hem tussen mijn twee vlakke handen en wreef hem op. Mijn handen vlak houden en vooral met mijn vingers over de neus gaan, als ik mijn handpalmen niet vlak genoeg hield, gingen mijn neusvleugels dubbel. Dat deed zeer. Als ik mijn neus te veel liet afkoelen, begon de kou aan mijn wenkbrauwen en wangen. Mijn neus was een ingang. Ik mocht het niet toestaan. Als het aan de rest van mijn hoofd begon te eten was ik verloren.

Nieuws over mijn aankomende roman

Aan de reacties en aanmeldingen te zien, vinden jullie het interessant om te horen hoe het gaat met de roman. Dat is fijn. Ik vertel er graag over. Het maakt het ondertussen spannender en echter. Nu jullie hem verwachten, moet hij er zeker komen.

De details
The devil is in the detail, zeggen de Engelsen en zo is het. Dat het verhaal staat en de personages leven is niet voldoende. De details (een kleine hint in hoofdstuk 3 om er in hoofdstuk 11 op terug te kunnen komen, een ervaring in deel 1, die belangrijk wordt voor de ontwikkelingen in deel 2) maken de roman af. Als de details niet goed zijn, is hij (nog) niet goed. Dit is het leukste werk voor mij, het gepriegel en gepeuter. Gelukkig hangt er weinig vanaf, behalve de kwaliteit…

De beeldspraak
Het licht dooit. Hoofdpersonage Deik mijdt het licht. Als hij in het licht staat, is hij zichtbaar. Als hij wordt gezien, ervaart hij kou van de mensen. Als het schemert, wordt hij minder zichtbaar en verdwijnt die kou. Het lastige van de beeldspraak is natuurlijk dat licht normaal gesproken zorgt voor warmte. Niet bij Deik. Kou en warmte, licht en donker, het loopt allemaal door elkaar bij hem. Arme jongen.

Voorpublicatie
Toen iedereen zat, werd het stiller. Gepraat en gekraai veranderde in geschuif, het stemloze geluid van mensen die verzitten en hun kaartje of portemonnee in hun binnenzak deden. Het licht was fel. Ik had liever de tweede rij gehad. Het leek wel of het steeds feller werd. De barman was de laatste die binnenkwam. Hij ging op een barkruk achter het mengpaneel zitten, was nu de lichttechnicus, deed iets met knoppen zonder zichtbaar effect en zei toen hard:
‘Oké.’
Toen werd het doodstil. Het licht ging ineens uit en toen langzaam weer aan. Het licht zei dat het begon.
[…]
Terwijl ik me hierover opwind, komt een vrouw op. In het licht, gekleed in het zwart, met de grootste ogen van Sticht, de rechtste tanden en de volste blos op de babywangen van een twintiger, stelt ze zich in het volle licht voor als Jocaste, de vrouw van Oidipous. Door deze jonge vrouw, met haar bruine haar, haar rake handgebaren, haar heldere stem, vergeet ik de pijn van de stoelrand in mijn benen. Ze praat ook zangerig, zoals de ziener, maar met een directe lijn mijn hart in, waarmee ze me hypnotiseert.