Zittend staan

De laatste keer dat ik demonstreerde zat ik op de basisschool. Begin jaren tachtig liepen we in een protestmars tegen kernwapens.

Sindsdien ben ik nooit meer ergens voor de straat opgegaan. Vanachter mijn bureau heb ik mij wel uitgesproken over kwesties, maar naar buiten ging ik niet. Een wonderlijk samenstel van redenen weerhield me ervan. Eén van de misvattingen was dat ik mezelf voorhield dat het geen verschil maakt of ik wel of niet ergens bij zou zijn.

Ambtenaren van Buitenlandse Zaken demonstreren met gelijkgezinde mensen al bijna een jaar elke donderdagmiddag voor hun ministerie in Den Haag. Ze roepen onze regering op om op te treden tegen Israël en de rechten van Palestijnen en Israëliërs te beschermen. Het is belangrijk voor de vitaliteit van onze democratie dat ambtenaren zich uitspreken als politici te weinig ondernemen tegen schendingen van mensenrechten. Zij verdienen steun. Ik sloot me bij hun aan.

Tientallen mensen verzamelden zich zoals gebruikelijk zwijgend voor het ministerie. Sommigen stonden achter spandoeken, anderen zaten op de grond. Ik ging erbij zitten. Meteen voelde ik hoe we door onze aanwezigheid elkaars stemmen versterkten. Het deed er wel degelijk toe dat ik erbij was.

Twijfel je over demonstreren? Doe het wel.

Voor meer informatie: check Ambtenaren en de grondwet.

Een helder geluid

Je kan boos en redelijk tegelijk zijn. Je kan verontwaardigd zijn én waardig spreken. Je kan onderbouwd een scherpe stelling innemen zonder persoonlijk te worden. Lelijke meningen zijn gemakkelijk te vinden, maar daar ben ik in deze tijden niet naar op zoek. Wat ik wel zoek zijn verstandige mensen die met kennis van zaken hun soms emotionele opvattingen in rust en redelijkheid met ons delen. Zij bewijzen dat het niet nodig is om onaardig of onfatsoenlijk te zijn terwijl je je boosheid uit.

Een geweldig voorbeeld vind ik Berber van der Woude. Zij werkte voorheen als diplomaat in Palestina, maar kon het werk dat ze daar namens de Nederlandse regering deed niet langer rijmen met haar morele opvattingen. Ze stopte. Nu deelt ze als ‘factivist’ haar zorgen en analyses met ons. Ze spreekt zich uit over het lot van de Palestijnen en over de gedragingen van onze Staat, omdat ze dat nodig vindt. Er staat veel op het spel. Ze formuleert stevig, onderbouwd én redelijk, daardoor verrijkt ze mijn kijk op de wereld.

Op 17 juli 2024 sprak ze op NPO Radio1 bij (de ook geweldige) Natasja Gibbs over loyaliteit en tegenspraak van ambtenaren. Je kan haar volgen op LinkedIn.  

Wat zou Pippi doen?

Het is verfrissend als een jong mens zich niet laat beknotten door knellende geboden, regels, normen en codes. Sinds 1945 durft Pippi dingen. Ze liet zich niet onderschatten door grote mensen. Pippilotta Victualia Rolgordijna Kruizemunta Efraïmsdochter Langkous is daarom een inspiratie voor velen. Talloze mensen zeggen haar na: ‘Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan’.

Pippi heeft school gemaakt. Volwassenen doen haar inmiddels massaal na. Het is helemaal geen uitzondering meer dat grote mensen iets gaan doen waarvan ze niet weten of ze het kunnen. Het is gewoon geworden om zomaar ergens aan te beginnen, zeker in de politiek. Ervaring niet vereist. Premier worden? Ja, lijkt me lachen. Lang leve het amateurisme!

Zomaar ergens aan beginnen, is niet meer tegendraads. Mensen overschatten zichzelf en doen maar wat. Zo misbruiken ze de uitspraak die aan Pippi wordt toegeschreven.

Wat zou Pippi nu doen? Ik denk dat mevrouw Langkous een vak zou leren. Ze zou ervaring opdoen om haar vakmanschap te ontwikkelen zodat ze op een verantwoorde manier redelijke, duurzame politiek kon bedrijven. Heel tegendraads.

P.S. De aangehaalde uitspraak wordt onterecht aan Pippi Langkous en Astrid Lindgren toegeschreven, dat is ook een vorm van misbruik.

Een heel mooie bal

Bij ons in de straat woonde een vervelende jongen. Hij trok Amal geregeld aan haar haar. Hij duwde Jeroentje met zijn fiets in de bosjes. Mij schold hij uit. Vaak speelde hij alleen of met vriendjes die precies deden wat hij wou. Nu wou hij voetballen. Hij kwam naar ons toe met een grote voetbal onder zijn arm.

‘Kijk, ik heb deze bal,’ zei hij. ‘Gekregen.’

We knikten, we zagen de bal. Het was een mooie, nieuwe, leren voetbal. Zo een hadden wij niet.

‘Kom,’ zei hij. ‘Voetballen.’

We zeiden niets. Hij stuiterde met de bal om te laten zien dat het echt een goede bal was. Het was een goede bal, dat konden we zo zien. Hard opgepompt.

‘Ik heb deze bal, dus er moet gevoetbald worden,’ zei hij. ‘Ik ga met hem, jij met haar.’

‘Je hebt aan mijn haar getrokken,’ zei Amal.

‘Je hebt me in de bosjes geduwd,’ zei Jeroentje.

‘Je hebt me uitgescholden,’ zei ik.

‘Dat is geweest,’ zei hij. ‘Dat is verleden tijd. Nu gaan we voetballen.’

We keken elkaar aan en gingen naar binnen. Sap drinken en spelletjes doen. Hij liep naar het pleintje, zagen we. De bal tegen het muurtje schieten. Alleen.  

Goede vraag

Een interviewer zoekt en zoekt. Ze vindt een gaatje en stelt nog een vraag. Een geïnterviewde schuifelt op de stoel, aarzelt even, zucht of slikt, en zegt dan uit verwondering én om tijd te winnen: ‘wat een goede vraag, zeg’. Doorgaans wil de geïnterviewde daarmee zeggen dat het antwoord nog gezocht moet worden. Er moet worden nagedacht, ter plekke, en er moeten formuleringen gevonden worden om de nog niet gevormde gedachten te uiten op een manier die morgen ook nog geldigheid kent.

Op zo’n moment gebeurt er iets in het gesprek. Dat iemand in een interviewprogramma het antwoord op een vraag vooraf nog niet weet, bepaalt kennelijk de waarde van die vraag. Een geïnterviewde zegt dat de vraag goed is. Iemand moet zoeken en de zendtijd gaat door. Daar wordt het spannend. Het vooraf bedachte is niet toereikend, een eventueel pantser barst. Ik verbeeld me dat interviewers juist naar dat soort momenten op zoek zijn. (Ik wacht op het moment dat een interviewer zegt: ‘Dank u, het is mijn werk’.)

Buiten interviewprogramma’s komt het niet vaak voor. Daar zijn we gewend aan snelle antwoorden. De wereld klopt als een vraag (meteen) wordt beantwoord. Verrassing is er niet bij.

Onaantastbaar

Column

Het is moeilijk niet cynisch te worden over de politieke toestand in de wereld. Dat vele leiders niet voldoen aan de behoeften van velen om moreel leiderschap te tonen is één van de ingrediënten voor lonkend cynisme. Het andere ingrediënt is dat er systemen bestaan die deze leiders voortbrengen en die de dood veroorzaken van politieke tegenstanders.

Om cynisme te voorkomen, probeer ik iets zinnigs te zeggen over Aleksej Navalny.

Foto: Jevgeni Feldman

‘We gaan het halen,’ schreef hij aan een journalist over de hervorming naar een Russische democratie. Op die missie richtte hij zijn leven in. Ik vermoed dat hij wist dat hij daar een ernstige prijs voor zou betalen. Vanuit mijn warme werkkamer in het veilige Nederland waar ik niet bang hoef te zijn, kan ik me daar moeilijk in verplaatsen. Wel maakt het een enorme indruk op mij.

Wat me raakt is dat hij ondanks alle onderdrukking vrij leek te zijn. Vrij van geest. Geen vrijheidsberoving, marteling en lijden heeft hem ervan afgebracht te zeggen wat hij moest zeggen. Hij was onaantastbaar. Hij bleef vrij (kan ik dat zeggen? Ik wil het graag zeggen). Zijn tegenstanders hebben hem niet kunnen pakken. Zelfs met het nemen van zijn leven niet.