Een interviewer zoekt en zoekt. Ze vindt een gaatje en stelt nog een vraag. Een geïnterviewde schuifelt op de stoel, aarzelt even, zucht of slikt, en zegt dan uit verwondering én om tijd te winnen: ‘wat een goede vraag, zeg’. Doorgaans wil de geïnterviewde daarmee zeggen dat het antwoord nog gezocht moet worden. Er moet worden nagedacht, ter plekke, en er moeten formuleringen gevonden worden om de nog niet gevormde gedachten te uiten op een manier die morgen ook nog geldigheid kent.
Op zo’n moment gebeurt er iets in het gesprek. Dat iemand in een interviewprogramma het antwoord op een vraag vooraf nog niet weet, bepaalt kennelijk de waarde van die vraag. Een geïnterviewde zegt dat de vraag goed is. Iemand moet zoeken en de zendtijd gaat door. Daar wordt het spannend. Het vooraf bedachte is niet toereikend, een eventueel pantser barst. Ik verbeeld me dat interviewers juist naar dat soort momenten op zoek zijn. (Ik wacht op het moment dat een interviewer zegt: ‘Dank u, het is mijn werk’.)
Buiten interviewprogramma’s komt het niet vaak voor. Daar zijn we gewend aan snelle antwoorden. De wereld klopt als een vraag (meteen) wordt beantwoord. Verrassing is er niet bij.