Is het autobiografisch?

Veel lezers vragen mij of mijn roman De tafel van Tarzan autobiografisch is. Het korte antwoord is nee. Het genuanceerde antwoord lees je hieronder.

Meestal is een van deze twee emoties de achtergrond van de vraag: bezorgdheid en verwondering. Ik begrijp dat veel lezers mij associëren met de zoon in het verhaal, Robert Lambeck. De bezorgdheid komt daar vandaan. Heb jij iets van dit meegemaakt? Mijn geruststellende antwoord is nee. Zijn verhaal is niet mijn verhaal. Om het complexer te maken, natuurlijk ben ik hem ook wel. Net zoals ik ook de Vader ben, en de Moeder, en de kat Tarzan. Ik heb ze gemaakt, ze zijn delen van mij. Maar ze vertellen hun eigen verhaal, niet dat van mij. (For the record: het gaat uitstekend met mij.)

De verwondering komt vaak voort uit de waarachtigheid van de scènes. Zo beeldend geschreven, alsof je er bij bent geweest. Ik ben er ook bij geweest. Ik ben bij alle scènes die mijn personages doormaken aanwezig geweest. Als schrijver, niet als deelnemer. Ik zat aan de rand van het bed van Vader en Moeder, ik lag in het bepiste bed van Robert en ik zat aan de rand van het bed in het hotel waar de Vader een affaire beleeft met zijn minnares (en ik heb daar veel plezier aan beleefd).

De uitgangssituatie – een gezin waarin onmacht en onvermogen om contact te maken met de ander groot zijn – is voor mij herkenbaar. Ik kan me ertoe verhouden, ik kan me er iets bij voorstellen, maar mijn persoonlijke geschiedenis is niet deze geschiedenis. Ik kijk goed om mij heen en heb veel geleend, gejat en geroofd uit levens van echte mensen, maar wat ik geleend, herinnerd of bedacht heb, is voor het boek niet relevant. Feit is dat de fictie van deze roman waarachtiger is dan mijn herinnering. Het is een rond verhaal, waarin alle gebeurtenissen met elkaar te maken hebben, in mijn herinneringen werkt dat anders.

Ik vat de vraag naar het autobiografische karakter van het boek op als een compliment (het antwoord blijft nee). Het is ook een compliment aan de taal. Van het Nederlands wordt vaak gezegd dat het een zakelijke taal is, emotieloos. Ik ervaar dat niet zo, ik woon in deze taal en ik woon er graag. Ook met het Nederlands kan je veel oproepen. Ik ben vooral een dichter en gewend om veel te zeggen met weinig woorden. Dat is terug te lezen in deze kleine roman (slechts 149 pagina’s, nog geen 35.000 woorden). De kunst is niet teveel drama’s op elkaar te stapelen, maar vooral veel tussen de regels door te schrijven. En natuurlijk het allerbelangrijkste: te vertrouwen op het verbeeldingsvermogen van de lezer.