Er is veel werk verzet sinds mijn vorige bericht, dus ik kan fijn nieuws melden: de publicatiedatum van mijn nieuwe roman Het licht dooit is bekend: 18 juni 2020 wordt de officiële publicatiedatum. Het wordt, ondanks alles, een mooie zomer.
De voortgang
De Fransen zeggen: Le bon Dieu est dans le détail. De Britten zeggen: The devil is in the detail. Hoe dan ook, details zijn cruciaal. De afgelopen weken ben ik bezig om op zinsniveau de definitieve woordvolgorde te bepalen en de laatste komma’s op de juiste plek te zetten. Dat is ongelofelijk leuk werk, dus daar kan ik me in verliezen. Ondertussen merk ik ook dat het tijd is om een punt te zetten. Dat moment is vlakbij.
De laatste redactieslag is bezig, het omslag is ontworpen, de auteursfoto is klaar, de marketing wordt gestart. Ik overweeg om een digitale boekpresentatie te houden. Er is nu geen houden meer aan. Ik kijk ernaar uit Het licht dooit aan jullie te kunnen laten zien.
De flaptekst
Deik houdt van het donker, omdat iedereen in het licht zijn mismaakte gezicht ziet en niemand naar hem luistert. In liefde, vriendschap, vaderschap en schrijverschap probeert hij zichzelf te vinden, maar hij ervaart steeds verraad.
Xander Jongejan (Velsen, 1973) publiceerde eerder de dichtbundel ‘Wat zijn de bananen duur’ en de roman ‘De tafel van Tarzan’. Xander woont en werkt in Friesland.
Voorpublicatie
Hij liep voor me uit de kamer in, keek niet of ik volgde, daar leek hij vanuit te gaan. Terecht, zo bleek, want ik volgde hem gedwee. Hij liep recht op zijn drankkast af, pakte twee glazen en schonk iets in. Ik zag de fles niet, hij stond met zijn rug naar me toe. Wel zag ik benzinekleurig spul, een bodempje in korte glazen. Het zou wel whisky zijn. Ik hield niet van whisky, maar wie vroeg mij wat? Het was een bijzondere fles, want ik hoorde een kurk. De whisky’s die ik kende, hadden een schroefdop. Hij draaide zich om en reikte me een glas aan. Koffie, dat zou er wel in gaan. Een goede sterke espresso. In de film werkt dat prima, dat ongevraagd glazen aangeven, maar nu? Hij zei nog steeds niets en ging in zijn stoel zitten. Er staan banken, donkerbruine leren banken met een dikke sprei met een bloemetjesmotief erop. De hele kamer was donker van het zware houten meubilair. Zijn stoel was een hoge fauteuil met brede leuningen en een grote hoofdsteun, die zijn hoofd omringde. Zijn snor had minstens drie kleuren, grijs, bruin en zwart. Een soort van geel tussen het grijs en het bruin in, alsof zijn sigaren daar afgaven. De armsteunen van de stoel leken voor zijn lange armen te zijn gemaakt. Dit was zijn troon. Hij zat erop alsof hij vond dat iedere man in zijn eigen huis een eigen stoel moest hebben. In zijn ene hand hield hij zijn glas, de andere lag koninklijk op de leuning, af en toe trommelend met zijn vingers. Naast zijn stoel stond een hoge asbak, op een pootje. Hij hoefde zijn hand, als er een sigaar in zat, slechts een paar centimeter naar buiten te wijken om de asbak te raken. Eronder stond een lectuurbak van eikenhout. Ik zag niet wat er in zat, want ik was zenuwachtiger dan ik wou. Hij had nog niets gezegd, maar nu kwam het.
‘Is ze bij je weg?’
‘Weet ik niet.’