Daar is hij dan!

18 juni kwam Het licht dooit uit. Hij is in elke boekhandel te bestellen, off- & online.

Wat ik wou met Het licht dooit
Vijf jaar heb ik met dit verhaal gewerkt. Ik wou uitzoeken wat schrijven voor mij betekent. Onderzoeken hoe ik aankijk tegen de balans tussen vriendschap en prestaties. Hoe het zit met verraad. En met jaloezie. Ik wou iets met het verhaal van Woyzeck. Met mijn ervaringen in de toneelwereld in de jaren negentig in het prachtige Utrecht. Met Oidipous. Met zijn wie je bent en worden wie je kan zijn. Ik wou iets doen met de moeite die veel mensen hebben om mee te doen, om de codes te leren kennen en zich ertoe te verhouden. Met paranoia. Ik wou iets met mijn leraren Nederlands uit de periode dat ik het schrijven ontdekte. Mijn auditie aan de Toneelschool. De vriendschappen uit mijn puberteit. Dat heb ik allemaal in dit boek gekregen. Ik wou nog veel meer, maar dat heb ik er gelukkig allemaal uit weten te houden. En vooral wou ik iets met de magische seconden tussen de momenten dat in het theater het zaallicht uitgaat en het toneellicht aan. Het moment dat het licht dooit.

De opdracht
Dit boek draag ik op aan Jasper, vriend met wie ik het schrijven ontdekte. In Het licht dooit heb ik geprobeerd de branie te vangen die we toen ervaarden bij het vrolijk spelen met vuur. We hadden geen idee, maar we wisten het precies. Ik verlang er nog vaak naar terug.

Voorpublicatie
Nu jij,’ zei hij, terwijl hij weer een sigaret pakte.
Hij had me gevraagd teksten mee te nemen. Ik haalde ze uit mijn tas. Het waren gedichten, een cyclus van zes. Ik was er best tevreden over, ze zagen er netjes uit, waren vol betekenis en ook grappig. Ik reikte hem de bladen aan, maar hij pakte ze niet aan.
‘Lees maar voor,’ zei hij.
Daar had ik niet op gerekend. Dat anderen mij lazen, waar ik wel of niet bij was, was goed. Niet dat voorlezen.
‘Nee,’ zei ik.
In mijn hoofd had ik ze vaak gelezen, maar nooit hardop en nooit voor een ander. Het zweet brak me uit, mijn linkerslaap klopte. Als hij het las, was het al spannend genoeg. Wat deed ik hier eigenlijk?
‘Jawel,’ zei hij.
Naakt stond ik in zijn kamer. Hij wachtte, beide benen languit steunend op een lage openstaande bureaula. Hij zou mijn papieren niet aanpakken. Ik zag geen uitweg.
Ik begon.
Toen ik klaar was, was hij lang stil. Hij rookte en was stil. Hij dacht na en ik wachtte. Toen leek het alsof hij het wist, hij drukte hij zijn sigaret uit.
‘Waarom mompel je zo?’